Ook een bijzondere vorm van lopen is het snelwandelen. Daarbij moeten de lopers zorgen dat er altijd 1 voet op de grond staat. Je mag dus niet zoals met het hardlopen een zweefmoment hebben.
Dan zijn er ook nog de wedstrijden met hindernissen. Bij het hordenlopen staan er op de sprintbaan op gelijke afstanden 10 horden opgesteld. Het is een moeilijk onderdeel. Als je teveel springt over de horden dan verlies je snelheid. Blijf je te laag dan raak je de horden of val je er zelfs over. Er is ook een zogenaamde steeple chase. Dit is een soort hordenrace over een wat langere afstand (3000 meter). Tijdens de wedstrijd komen de deelnemers 28 keer een hindernis tegen. Dat zijn horden die 91centimeter hoog zijn. Bovendien moeten ze ook zeven keer over de waterbak die 3,66 meter breed is en 76 centimeter diep.
De springnummers
In de atletiek zijn er vier springnummers: het hoogspringen, het polsstokhoogspringen, het verspringen en de hink-stap-sprong (ook wel driesprong genoemd).
Hoogspringen
Bij het hoogspringen moeten de atleten over een lat springen die op de twee staanders ligt. Als de lat er af valt is de poging van een atleet ongeldig. Na elke geslaagde sprong gaat de lat enkele centimeters omhoog. Als de deelnemer op een hoogte drie keer de lat er af gooit tijdens de sprong is hij uitgeschakeld. Wie het langst overblijft is de winnaar. Beginners springen meestal met de zogenaamde schaarsprong. De benen wippen dan over de lat als een schaar die open en dicht gaat. Gevorderde atleten sprongen vroeger vaak rollend over de lat. We noemen dat een buikrol. Tegenwoordig springen de atleten ruggelings over de lat. Dit noemen de flop of Fosbery-flop genoemd naar de atleet die de techniek voor het eerst gebruikte. Achter de lat ligt en dikke mat die ervoor zorgt dat de atleet zich niet bezeert bij het neerkomen. Het wereldrecord bij het hoogspringen is nu ongeveer 2 ˝ meter. Vergelijk dat maar eens met een deur bijvoorbeeld maar dan nog wat hoger want die is meestal zo’n 2,20 meter.
Polsstokhoogspringen
Een zeer boeiend maar moeilijk onderdeel is het polsstokhoogspringen. De deelnemers mogen nu een stok gebruiken om zo hoog mogelijk te springen. Ook hier springt men weer over een lat, alleen nu ligt die veel hoger soms wel hoger dan 6 meter! De stok is van hout, licht metaal of bamboe. Tegenwoordig zijn ze meestal van fiber. Dat is een kunststof dat erg sterk, licht en soepel is. Bovendien buigt het goed mee. Daardoor krijgt de springer een enorme zwieper mee waardoor hij nog hoger kan springen. Met de stok in de hand neemt de atleet een forse aanloop. Hij steekt de stok dan in een insteekbak onder de lat. De stok kan daardoor niet meer wegschuiven. Door het plotselinge stoppen en de afzet van de atleet veert de stok met de springer omhoog. De atleet zwaait zijn benen over de lat en gooit de stok terug. Ook hier ligt achter de lat een dikke mat zodat hij zacht neerkomt.
Verspringen
Bij het verspringen maakt de atleet, net als bij de vorige springnummers, een lange aanloop. Aan het eind van die aanloop maakt hij zijn sprong. Hij zet af op de afzetbalk die voor de zandbak in de grond is gegraven. Als zijn voet, of zelfs maar een klein teentje, over de balk komt is de sprong ongeldig. De zandbak is altijd netjes aangeharkt zodat men altijd goed kan zien waar de springer neergekomen is. Als de atleet in de zandbak naar achteren is gevallen telt niet de afdruk van zijn voeten maar die van zijn rug of hand. Elke deelnemer maakt een aantal sprongen. De beste daarvan telt. Er zijn een aantal technieken bij het verspringen. De beste atleten van de wereld maken gebruik van de loopsprong, waarbij het lijkt of de atleet in de lucht nog een paar passen maakt. De meeste andere atleten maken gebruik van de hangsprong waarbij je zo snel mogelijk je beide benen naar voren werpt.
Hink-stap-sprong
De hink-stap-sprong bestaat, zoals het woord al zegt, uit drie delen. Ze moeten in één vloeiende beweging worden uitgevoerd. Bij het eerste deel moet de deelnemer op dezelfde voet neerkomen als waarmee hij heeft afgezet (de hink). Bij het tweede deel (de stap) komt hij neer op de andere voet en bij het derde deel (de sprong) komt hij op beide voeten neer. De afzetbalk ligt verder weg bij de zandbak, verder gelden dezelfde regels als bij het verspringen.
Werpnummers
De werpnummers vragen een echte krachtsexplosie. Het zijn echte krachtsporten. Toch is hier de techniek ook erg belangrijk.
Kogelstoten
Bij het kogelstoten probeert men een metalen bal zo ver mogelijk weg te stoten. De kogel mag dus niet gegooid worden. De kogel weegt voor mannen meer dan 7 kilo en voor de vrouwen 4 kilo. Als je jong bent stoot je eerst met 2 kilo en elke paar jaar wordt deze iets zwaarder.
Bij het kogelstoten staat de atleet in een ring die een doorsnede heeft van ruim 2 meter. Aan de voorkant bevindt zich een balk. Dat is de stootrand. De atleet mag met zijn voeten niet over deze balk komen. Hij mag de ring pas verlaten nadat de kogel de grond heeft geraakt.
Kogelslingeren
Bij het kogelslingeren is de kogel vastgemaakt aan een staaldraad waaraan een handvat vastzit. De slingeraar houdt deze stevig met beide handen vast. Hij draait dan een aantal keren met de slinger snel rond en laat op het juiste moment de kogel los. Voor de veiligheid van de deelnemers, jury en publiek wordt er geworpen vanuit een halfronde kooi met een gaaswerk erin zodat de kogel alleen de juiste kant op kan gaan. Het is een technisch zeer moeilijk onderdeel, als je de techniek niet goed uitvoert gaat niet de kogel het veld in maar wel de deelnemer.
Discuswerpen
Ook bij het discuswerpen staan de deelnemers in een ring met een doorsnede van 2,5 meter. Ook hier is voor de veiligheid een halfronde kooi omheen gezet. De discus is een platte, houten schijf waar een metalen rand omheen zit. De mannen werpen met een discus van twee kilo en de vrouwen met één kilo. Als je jonger bent is de discus ook lichter. De werper maakt een snelle ronddraaiende beweging en laat op het goede moment de discus los. Als hij goed gooit blijft de discus plat in de lucht en zeilt hij als het ware het veld in.
Speerwerpen
Bij het speerwerpen wordt de speer niet vanuit een ring geworpen, de werper mag namelijk een aanloop nemen. Tijdens deze aanloop houdt de werper de speer horizontaal boven de schouder met de punt iets omhoog. De speer was vroeger van hout, tegenwoordig is hij van metaal. Voor de mannen is hij 800 gram, voor de vrouwen 600 gram. Voor de jongeren zijn er ook speren van 400 gram. De speer is ongeveer 2,60m lang (voor de vrouwen iets korter). In het midden is deze met touw omwikkeld en dat is tevens de plaats waar de werpers de speren vasthouden. Na de aanloop brengt de atleet zijn werparm zo ver mogelijk naar achteren, ook de rest van zijn lichaam helt achterover. Zo vormt het lichaam als het ware een boog, waaruit de speer wordt weggeschoten. Bij het gooien mag de atleet niet over de cirkelboog komen die het einde van de aanloop markeert. De speer moet met de punt als eerste op de grond komen anders is de worp ongeldig. Er kunnen grote afstanden worden bereikt het wereldrecord is bijna 100 meter!
De pupillen gooien nog niet met de speer dat gebeurt pas als zij ouder worden. Zij werpen met de bal. Het balwerpen lijkt echter veel op het speerwerpen. De techniek voor het speerwerpen leer je al goed aan als je de bal bovenhands werpt.
Net als bij de andere werpnummers mogen er meerdere pogingen gedaan worden waarvan de beste telt.
Meerkamp
Veel topatleten beoefenen één of twee onderdelen van de atletiek. Daarin proberen zij het hoogste te bereiken. Maar er zijn ook zogenaamde all-round-atleten. Die zijn goed op meerdere onderdelen van de atletiek. Daarvoor zijn er de meerkampen. Voor de heren senioren is er bijvoorbeeld de tienkamp. Die bestaat uit tien onderdelen die in twee dagen worden afgewerkt. De 100meter, verspringen, kogelstoten, hoogspringen en de 400 meter op de eerste dag. En op de tweede dag de 110m horden, discuswerpen, polsstokhoogspringen, speerwerpen en de 1500 meter (dit is ook altijd de vaste volgorde). De dames hebben een zevenkamp.
Concentratie
In de atletiek is concentratie van groot belang. Dat wil zeggen: de atleet moet al zijn aandacht op het onderdeel richten waar hij mee bezig is. Hij mag zich door niets laten afleiden. Dat zie je vooral bij de springnummers. Daarom meten de springers tevoren nauwkeurig het aantal passen uit dat ze nodig hebben. Vóór hun aanloop begint staan ze soms minuten lang doodstil, met gebogen hoofd. Soms houden ze zelfs hun ogen gesloten. De hele wereld is voor hen buitengesloten, ze zijn uitsluitend met het onderdeel bezig.
Algemeen
In Nederland wordt vrij veel aan atletiek gedaan. Maar internationaal tellen wij niet zo erg mee.
De grootste atletieklanden zijn de Verenigde Staten, Rusland, Duitsland en Frankrijk.
Maar af en toe heeft ons land een uitschieter. In 1948 won Fanny Blankers Koen op de Olympische Spelen vier gouden medailles.
Gerard Nijboer werd ooit in Athene Europees kampioen op de marathon.
Ellen van Langen won in Barcelona tijdens de Olympische spelen goud op de 800 meter en Ria Stalman won goud bij het discuswerpen in Los Angeles.
En in 2005 telde Nederland helemaal mee. Bij de wereldkampioenschappen in Helsinki werd Rens Blom wereldkampioen bij het polsstokspringen en won Rutger Smith het zilver bij het kogelstoten.
Leeftijdindeling
Atleten worden in leeftijdgroepen ingedeeld. Afhankelijk van je leeftijd hoor je in een bepaalde categorie.
Categorie
Minipupil
pupillen C
pupillen B
pupillen A
junioren D
junioren C
junioren B
junioren A
senioren
veteranen
|
Categorieleeftijd
7 jaar
8 jaar
9 jaar
10 en 11 jaar
12 en 13 jaar
14 en 15 jaar
16 en 17 jaar
18 en 19 jaar
20 jaar en ouder
35 jaar en ouder, groepen per 5 jaar
|
Schoenen
Goede schoenen zijn voor elke sport belangrijk. In de atletiek ken je vooral de loopschoenen. Dat zijn lichte soepele schoenen die een goed profiel hebben. De vering van de schoenen is belangrijk. Voor de springnummers en op de sprint worden vaak zogenaamde spikes gebruikt. Dat zijn lichte schoenen met kleine puntjes (lijkt op spijkertjes) in de zool. Hiermee heeft de atleet veel grip en kan hij goed afzetten.
Zomer en wintersport
Atletiek is een sport die het hele jaar door beoefend wordt. In het zomerseizoen dat loopt van 1 april tot 1 november worden de wedstrijden op de atletiekbanen georganiseerd. Er zijn in dit seizoen loopwedstrijden op de weg zoals marathons. In het winterseizoen van 1 november tot 1 april worden er indoorwedstrijden gehouden. Dat zijn atletiekwedstrijden in een zaal. Het zal duidelijk zijn dat in de zaal niet alle onderdelen kunnen worden beoefend. In de winter zijn er ook veldloopwedstrijden en crossen. Dat zijn loopwedstrijden door het bos en over velden.
Bovenkant pagina
Naar Jeugdpagina
terug
|